De missie bij de vissers van het Töngchien meer

3

(174) De missie bij de vissers van het Töngchien meer

Deze keer weer een prachtig verhaal dat geschreven is door Jan Buis en in juni 1924 werd gepubliceerd in ‘Aus dem Missionsleben’, een tijdschrift dat werd uitgegeven door de Missionarissen van Steyl: het missiehuis dat Jan Buis als missionaris naar Shandong zond.

Niet lang geleden was ik op het eiland van het Töngchien meer, waar zich 15 dorpen bevinden. Eerder had Pastoor Weig hen geprobeerd tot het Christendom te bekeren. Hij was erin geslaagd een gemeenschap te stichten, maar de strorm van 1900 had deze geheel weggeveegd. Aan het meer ligt een oudere en kleinere gemeenschap, genaamd Tichöfchein. Veel van de lokale Christenen zijn verwant aan de eilandbewoners, en via hen slaagde ik erin een gemeenschap van 30 families te stichten in Jangtjatfwin. Ik stelde een catechist aan om voor deze families te zorgen. Vanuit Tichöfchein nam ik een kleine boot om dit nieuwe station te bezoeken. Ik had gunstige wind en de schippers gebruikten de riemen kundig, waardoor we snel voortgang maakten. Er was niet veel te zien, in het oosten en westen zag men alleen water en aan de horizon de oever. Het meer is niet diep, ik vroeg hoe diep en iemand zei “Zo diep als twee volwassen mannen samen lang zijn op het diepste punt”. Welnu, als de boot om zou slaan dan was er nog genoeg te drinken. Over zulke dingen spreken we niet op de boot, want voor de lokale watermensen is dat bu hau ting, dwz dat klinkt niet goed. Zelfs tijdens de grootste gevaren op het water, spreek je met Chinezen niet over verdrinken of het mogelijk omslaan van een boot. Toen ik enige jaren geleden een boot van Tfingtou naar Tfingtao nam, zag ik in de verte een haai en vroeg de schipper wat voor een grote vis dat was. Zij antwoordden allen met een “pst!”. Een andere broeder zag de vis en nam zijn mauser pistool. Toen de luitjes op de boot dat zagen trokken zij wit weg, draaiden naar de zijde van de boot waar de haai was, gooiden zichzelf op de grond en zeiden terwijl ze buigingen maakten vrijwel synchroon: “Dat is de lauje”. Op de oever van het eiland ontdekten ze weldra onze boot, en een groot aantal doopleerlingen kwam naar de oever om mijn aankomst af te wachten, om daarna mijn spullen op de rug te nemen en me naar het gebedshuis te leiden. Een menigte kinderen; lieve, vrolijke kereltjes, sprongen rondom mij in het rond.

Na enige minuten bereikte ik het dorp. Mannen en vrouwen, iedereen was in beweging. De honden blaften ook uitbundig, en het was de aangename taak van enige knapen om hen op afstand van mij te houden. Bij het gebedshuis aangekomen merkte ik snel hoe krakkemikkig de kleine hut geworden was. De toegangspoort was ingestort en de aarden buitenmuur was door de regen zeker een halve meter lager geworden. De muren waren door de regen gegroefd, in plaats van ramen zaten er twee gaten.

Al snel was het huis gevuld met mensen. De kereltjes stonden rondom mijn stoel, die voor dat doel bij de buren was geleend, en rondom een wankele tafel. De doopleerlingen deelden hun zorgen met mij, waarbij ik hen aanmoedigde om het Christendom te accepteren. Het deed mij in het bijzonder deugd dat de kinderen vlijtig hadden geleerd te bidden. Vijf van hen vroegen mij om hen te dopen, omdat zij de bijbel hadden bestudeerd. Daarvoor was het nog te vroeg, maar het toonde mij hun goede wil. Tegen 4 uur werd het middagmaal eindelijk opgediend: vis, brood en een kop thee. ’s Avonds kwam het dorpshoofd langs en zei: “Wat een geluk! Al lang hebben wij niet zo’n grote vis gevangen, en nu de schenfu (priester) komt vangen wij een vis van 6 pond!” Daarop riep hij een kereltje naar binnen die een grote schilpad in de hand hield: “En zie, zojuist vingen wij deze schildpad, die zal zeker goed smaken!”, zei de vriendelijke oude baas.

’s Avonds woonden alle doopleerlingen het avondgebed bij. Zij die gedurende de dag op het meer vissen waren er ook, zodat de ruimte zo vol was dat je bijkans geen adem kon halen. Daarnaast stond er buiten een menigte nieuwsgierigen uit andere dorpen, om de preek te horen. Ik zou wensen lieve lezer, dat u de kans had om zovele luitjes op de knieën te zien, de mannen gehard door weer en wind, en de vrolijke kindertjes, die tezamen zo ijverig hun gebeden opzeiden. Toen ik voorheen in contact was met de eilandbewoners, zag ik hen vaak tot heidense Goden bidden. Ongeacht hoe armoedig hun boten waren, een afgodsbeeld en wierrook ontbraken nooit. Zij zijn aan zovele gevaren blootgesteld! Als deze goede mensen maar de Verlosser zouden kennen, die hen zo vaak bijstaat, en die voor hen bidt vanaf de boten! Het is mijn hartewens dat dit waarheid wordt. Lieve God, zorg dat dit gebeurd, dat de woorden die ik die avond richtte aan de doopleerlingen en de heidenen die meeluisterden, op vruchtbare grond zullen landen.

De volgende morgen duurde het enige tijd voordat de knapen ‘uit bed’ en ‘in de kleren’ raakten. Ik zet deze uitdrukken uit ons vaderland tussen aanhalingstekens, omdat de mensen hier op een eenvoudige mat op de grond slapen, en wel in de kleren. Het was gisteren nogal laat geworden en de kinderen wilden niet naar huis gaan. Maar zodra ik drie maal op een ijzeren bel op de pagode sloeg, kwam iedereen spoedig aangedraafd.

Omdat een altaar ontbrak, legde men een oude deur op de tafel om een altaar te vormen. Na de Heilige mis werden de avondgebeden van de vorige avond herhaald en uitgelegd.

Het daaropvolgende ontbijt werd door het dorpshoofd als ‘heerlijk’ beschreven. Hij zei: “De schildpad heeft vijf soorten vlees; kippenvlees, rundvlees, hondenvlees, visvlees en dan nog zijn eigen vlees”. “Maar”, vroeg iemand, “U heeft het gal toch niet weggegooid?” Het dorpshoofd antwoordde: “Zou je denken dat ik zo stom ben? Het gal dient over het vlees geschonken worden om die heerlijke smaak te verkrijgen”. Welnu, daarover kan men van mening verschillen.

Tien minuten ten westen van het dorp ligt een kleine heuvel. Ik dacht van daar een goed overzicht van het eiland te krijgen, maar had het mis. Verder naar het westen is een berg, het hoogste punt van het eiland. Het dorpshoofd leidde me langs de kust, door twee dorpen. Op verschillende plaatsen hadden de arme dorpelingen het stro van de daken genomen om eten te maken. Ik werd overal vriendelijk bejegend en uitgenodigd voor een kop thee, dwz warm water. De weg leidde aanvankelijk naar het noordwesten, toen naar het zuidwesten en daarna zuidelijk. Toen begon de klim. Je kunt het niet klimmen noemen, daarvoor was de weg niet steil genoeg. Het ging hoger en hoger en met iedere stap kreeg ik een beter zicht over de omliggende omgeving. Eindelijk kwamen we bij de top. Wat een prachtig uitzicht! Als een grote tuin lag het eiland aan mijn voeten. Men kan werkelijk zien dat haar bewoners niet lui zijn. Geen stuk grond ligt braak. Velden volgen op velden. Tussen het levende groen van het graan liggen vers gezaaide sorghumvelden. Hoe netjes de boeren hun velden bijhouden, zie je bij iedere stap. De parken van de grote Europese steden kunnen niet schoner zijn. Men moet echter weten dat dit geen uiting van schoonheid is, maar voortkomt uit de grote schaarste aan brandmateriaal. Regelmatig zie ik kereltjes op de paden in de velden met kleine manden en messen, en ook vrouwen en meisjes doen hetzelfde: het gras dat langs de paden opspringt afsnijden en in de zon drogen.

De dorpen liggen allen aan de kust en zijn slecht gebouwd. Alleen aan de zuidzijde zag ik een dorp met redelijk goede huizen. Daar woont ook het dorpshoofd van het hele eiland. Een groot deel van het land behoort hem toe. Ik telde 13 dorpen op het eiland. Twee dorpen liggen aan de westkant, die ik vanaf hier niet zien kon. Het eiland heeft een lengte van 15 tot 20 li en een breedte van 8 tot 10 li. Het exacte inwoneraantal kan ik niet vaststellen. Het zijn minstens duizend zielen.

Tijdens mijn terugreis stelde ik mijn plan vast: een school oprichten en een kapel bouwen. Thuisgekomen legde ik dit voor aan het dorpshoofd en de gemeenschap. Mijn plan werd met enthousiasme ontvangen, een aantal dansten rond van vreugde. En omdat het dorpshoofd 20 jaar als schoolhoofd heeft gewerkt, belastte ik hem met deze taak, wat hem deugd deed. Ondertussen behoudt de cathechist het overzicht en is verantwoordelijk voor de gemeenschap. Aangezien hij een goede reputatie geniet op het eiland en verwant is aan veel luitjes daar, hoop ik dat hij erin zal slagen meer dorpen te bekeren.

NB: Deze tekst is een vertaling van de oorspronkelijke Duitse tekst. Deze kon ik zelf niet geheel lezen vanwege het oude taalgebruik en schrift. De vertaling is mede via het Engels gemaakt met hulp van Christina Till, waarvoor dank!

Ik heb zo dicht mogelijk bij de Duitse brontekst proberen te blijven, inclusief weergave van de plaatsnamen, die niet overeenkomen met het huidige pinyin transcriptiesysteem.

De originele tekst “Die Mission unter den Fischern des Tongchien Sees” is hier beschikbaar.

3 comments on “De missie bij de vissers van het Töngchien meer

  1. vegakookdagboek schreef:

    Het schrijftalent zit duidelijk in de familie! 😉

  2. John schreef:

    Erg goed te lezen, mooi verhaal.

  3. Marcel schreef:

    Mooi verhaal, altijd lastig om een goede vertaling te maken vlgs mij goed gelukt.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.